Door Bert Meijs
Op 24 april 1903 kwam ik weer in de gemeente. Ik vond op het raadhuis de burgemeester met de wethouder Van Dal; de wethouder Van Loon was overleden, terwijl in de vacature nog moest voorzien worden.
Ik verleende audientie aan Leendert Klerks; hij kwam inlichtingen vragen, wanneer hem een premie - toegekend in 1902 op de keuring te Heusden - zou worden uitbetaald. Hij was in 1903 met de bekroonde merrie op de keuring te Heusden verschenen en had dus de aanhoudingspremie verdiend.
Door de benoeming van de tegenwoordigen secretaris is veel ruzie in de gemeente ontstaan. Hij is de zoon van de vroegere secretaris Veltman en is gediplomeerd. Een grote partij in Drunen wilde een ander en toen nu de tegenwoordige secretaris tijdelijk (d.i. voor zes jaren) benoemd werd, keerde die partij zich tegen enkele raadsleden en wilde de wethouder Van Dal laten vallen. Dit mislukte. De jonge Veltman is ziekelijk, hij had zijn secretarie redelijk goed in orde.
Omtrent de eigendommen van de gemeente vernam ik enkele particulariteiten: Als de kade van de polder de Zeeg boven water is dan mag die polder, om zijn water spoedig kwijt te zijn, dat lossen door een sluis in de algemeene omkading (de Zeegsluis) naar het Drunense sluisje in de Zeedijk op de grens van Drunen en Elshout.
De mastenbossen zijn tegenwoordig gedeeltelijk tegen brandschade verzekerd bij een Brusselse Maatschappij.
De tienden zullen spoedig geheel tot het verleden behoren; de leening ad ƒ 30.000,- ,oorspronkelijk door de polder gesloten om gelden voor de afkoop te hebben, is nu nog ƒ 11.500,- groot. In 1902 waren de tienden duur en kon er ƒ 3.000,- worden afgelost. Een klein batig saldo uit de polderkas wordt soms eveneens aangewend om af te lossen, n.l. wanneer er niet voldoende is voor een heel aandeel van de lening af te lossen (elk aandeel is ƒ 500,-) dan wordt het ontbrekende uit de polderkas gesuppleerd. Op die wijze betalen ook die gronden uit de polder die tiendplichtig zijn maar waarvan, omdat het grasgronden zijn, op het oogenblik geen tiend wordt geheven, ook iets aan de opheffing van de tienden. Men denkt dat het kapitaal over een jaar of vijf zal afgelost zijn, en de tiend dan daarmee zal zijn opgeheven. Groot succes voor burgemeester Van Hulten, tevens voorzitter van het waterschapsbestuur, die in de dagen van tiendweigering de afkoop uitvond en er het initiatief toe nam.
D’Oultremont
Over de eigenaren van het kasteel te Drunen vernam ik dat alles in onverdeeldheid toebehoort aan de broers Jean en Adrien d’Oultremont. Jean is ruim 50 jaar, Adrien is 55, beide zijn getrouwd. Adrien heeft negen kinderen en komt jaarlijks met zijn hele huishouden een maand of drie in Drunen. Zijn zoons voeren niet veel uit, tot nu toe konden ze geen officier worden. Jean d’Oultremont heeft niet zoveel kinderen, deze schijnen wèl te werken; één is officier. Jean is hofmaarschalk van Koning Leopold. Voor heerlijk jacht- en visrecht hebben ze niet veel over; ze laten slecht surveilleren en daardoor is er zo goed als geen wild meer, gedeeltelijk ten gevolge van de lichtbak. Het visrecht is verpacht, het jachtrecht zouden ze - naar de burgemeester gehoord had - ook gaan verpachten, omdat er zo weinig te schieten was. Als dat gebeurt, zullen ze wel spoedig niet meer in Drunen komen. Er schijnt een mooie snippenjacht te zijn. Frans en Eugene Verheijen jagen daar en ze zijn familie van d’Oultremont.
Economie
Er moet in Drunen nogal wat geld onder de mensen zitten.Een jaar geleden werd een Boerenleenbank opgericht daar staat nu een bedrag op van ƒ 30.000,-. Veel geld wordt aan die bank niet gevraagd, althans niet gegeven, tot nu toe nog niet meer dan ƒ 2.000,-.
Er zullen in Drunen een vierhonderd à vijfhonderd schoenmakers zijn; arme tobbers, handwerkers, vechtende tegen de machine. Zij werken voor een twintigtal bazen, die aan de schoenmakerij niet verdienen, maar zoveel te meer aan de gedwongen winkelnering. Het ergelijkste van alles is wel dat slechts vijftien van die bazen een eigen winkel hebben. De andere vijf hebben geen eigen winkel, maar dwingen hun knechts om in een bepaalde winkel te kopen en krijgen daarvoor grote vergoeding van de winkelier. Op die wijze hebben ze het voordeel van de gedwongen winkelnering, zonder last te hebben er een winkel op na te moeten houden.
Het ergste van alles is wel dat een baas van tijd tot tijd aan knechts zegt dat hij hen wegens slapte van zaken gedaan moet geven. Wat doen dan die arme stakkers? Dan gaan ze naar de baas en vragen, of ze voor half geld mogen werken, omdat ze anders niets hebben! Erger exploitatie van de mensen is niet mogelijk! Zoals de zaken nu staan, is een schoenmaker van veertig jaar geen vol werkman meer. Hij kan niet naar de nieuwe modellen werken omdat hij dat niet gewend is. Hij kan daardoor maar half geld verdienen en is bovendien juist ten gevolge van zijn voordurende, bijna bovenmenslijke inspanning, spoedig versleten. Over tien jaar is volgens B en W het ras handwerkschoenmakers in de Langstraat uitgestorven; de kinderen van de schoenmakers worden niet meer in het handwerk van hun vader gebracht, maar gaan meestal boerenwerk doen.
De gemeente Drunen heeft een eigen dokter, Dr. Van Seters. Deze krijgt voor de armenverzorging ƒ 1.350,-. Er zijn in Drunen twee openbare scholen; een in de Wolfshoek en een in de kom. Voor de meisjes is er een liefdehuis in de kom. Herhalingsonderwijs wordt zeer op prijs gesteld en door 21 leerlingen vlijtig gevolgd.
Hoofdstraat met de R.K.-kerk en links het herenhuis voor schoenfabriek Durea. (Foto: Salha)
Vier jaar later
Op 29 april 1907 kwam ik weer in Drunen. Ik verleende audientie aan Deken Selten, oud professor van het seminarie, sinds twee jaar pastoor te Drunen. Hij is een broer van de secretaris Van Haps en ook vandaar geboortig. Van hem vernam ik allerlei particulariteiten omtrent Deursen burgemeester Van Haps.
De heer Selten deelde mij mee dat de schoenindustrie opperslecht gaat, dat evenwel de gedwongen winkelnering niet meer zo erg is als vroeger. Men trachtte nu te komen tot de oprichting van een grote schoenfabriek, die dan, als het goed ging, later helemaal machinaal moest worden ingericht. De thuiswerkende schoenmakers hadden echter geen lust om daar te komen werken; men werkte liever thuis. Daarom zou het nog wel een jaar duren vóór men begon. Aanvankelijk zou men, met toestemming van de Bisschop, beginnen in een leegstaand lokaal van de kerk. Ik vernam van de heer Selten dat de verhouding tussen burgemeester Van Hulten en notaris Canters alles te wensen overliet. Het zou voortspruiten uit een jachtkwestie; Canters, rentmeester van d’Outremont, had in die kwaliteit aan Van Hulten het jagen moeten verbieden. In de irea, omdat Van Hulten meende, dat Canters op eigen initiatief gehandeld had. De pastoor vroeg mijn medewerking om de burgemeester te bewegen de kwestie bij te leggen.
Burgemeester en wethouders deelden mij het volgende mee:
- Er zal een brug worden aangelegd in de Zwaluwmoerse Steeg.
- Graaf Adrien d’Oultremont is enkele maanden geleden overleden.
- De Honderd Bunders leveren jaarlijks een zuivere opbrengst van niet meer dan ongeveer ƒ 200,-.
- De Zeeg, een gebied van ongeveer 40 hectare met omliggende gronden, brengt de gemeente jaarlijks gemiddeld zo’n ƒ 3.000,- op.
- De tiendschuld van ƒ 30.000,-, die door de polder van Drunen was aangegaan, is volledig afgelost. Daardoor is de tiend vervallen en hoeft er in 1907 voor het eerst geen tiend meer te worden betaald.
- De Boerenleenbank functioneert goed. Er staat nu ongeveer ƒ 60.000,- op de bank, waarvan circa ƒ 35.000,- weer is uitgezet. Van Drunen, de gemeenteontvanger, een verstandige boer, is penningmeester van de bank.
- Terwijl het de boeren economisch goed gaat, verkeren de handwerkschoenmakers in een hopeloze strijd tegen de machines. Zowel de bazen als de knechten hebben het zwaar, maar vooral de schoenmakersbazen: geen van hen heeft nog een bloeiende zaak.
- Gedwongen winkelnering komt nog wel voor, maar niet meer zo erg als vroeger.
Het is jammer dat veel mensen niet met hun tijd meegaan. Een schoenmaker van veertig jaar kan vaak geen schoenen maken die tegenwoordig gevraagd worden, omdat hij dat in zijn jeugd nooit heeft geleerd. Bovendien zijn door het werken bij slecht lamplicht de ogen op die leeftijd vaak sterk achteruitgegaan en het voortdurend voorovergebogen zitten heeft de borst doen verzwakken. De schoenmakersknechten zijn werkelijk te beklagen: vroeg oud, halfblind en vaak levend in armoede. In 1906 besteedde de gemeente ƒ 1.900,- aan ondersteuning, allemaal aan schoenmakersgezinnen. De landarbeiders daarentegen hadden geen onderstand nodig.
- Gedwongen winkelnering komt nog wel voor, maar niet meer zo erg als vroeger.
- Terwijl het de boeren economisch goed gaat, verkeren de handwerkschoenmakers in een hopeloze strijd tegen de machines. Zowel de bazen als de knechten hebben het zwaar, maar vooral de schoenmakersbazen: geen van hen heeft nog een bloeiende zaak.
- De Boerenleenbank functioneert goed. Er staat nu ongeveer ƒ 60.000,- op de bank, waarvan circa ƒ 35.000,- weer is uitgezet. Van Drunen, de gemeenteontvanger, een verstandige boer, is penningmeester van de bank.
- De tiendschuld van ƒ 30.000,-, die door de polder van Drunen was aangegaan, is volledig afgelost. Daardoor is de tiend vervallen en hoeft er in 1907 voor het eerst geen tiend meer te worden betaald.
- De Zeeg, een gebied van ongeveer 40 hectare met omliggende gronden, brengt de gemeente jaarlijks gemiddeld zo’n ƒ 3.000,- op.
- De Honderd Bunders leveren jaarlijks een zuivere opbrengst van niet meer dan ongeveer ƒ 200,-.
- Graaf Adrien d’Oultremont is enkele maanden geleden overleden.
