Henk Poelakker, woonachtig in Heusden, vond na het overlijden van zijn vader (1920-2011) kopieën van processen-verbaal uit lang vervlogen tijden toen ‘Vader Bromsnor’ werkzaam was bij de Rijkspolitie. Die vondst werd een inspiratiebron om verhalen te schrijven.

Dronken ‘vriend’ mishandelt verloofde

Het is een septembernacht in 1974, even na twaalf uur. Brom en zijn collega krijgen een melding van een vechtpartij. Kort daarop treffen zij een verdachte aan die versuft op een paaltje zit, kijkend naar een damesbromfiets die in de berm ligt, merk Mobylette. Zodra de agenten uitstappen, komt een meneer naar buiten die vertelt dat een zwaar gewond meisje bij hem binnen is. De collega-agent blijft bij de verdachte die nog altijd op het paaltje zit, terwijl Brom naar binnen gaat en het meisje verhoort. Haar gezicht zit onder het bloed en enkele verse wonden zijn zichtbaar. Het lijkt erop dat ze enkele flinke klappen heeft gekregen. Brom belt een huisarts die met spoed zegt te komen om naar de verwondingen te kijken. De heer des huizes verklaart dat hij al in bed lag toen hij geschreeuw voor zijn huis hoorde. “Ik ben uit bed gestapt en toen ik uit het raam keek zag ik iemand op straat liggen. Snel aangekleed en naar buiten. Het meisje dat onder het bloed zat, heb ik mee naar binnen genomen. Even verderop zag ik iemand verward op een paaltje zitten. En toen heb ik jullie gebeld.”

Het meisje verklaart dat ze al anderhalf jaar verkering heeft met de verdachte, dat ze zelfs verloofd zijn. “We zijn vanavond samen naar een feestje geweest en daar kregen we ruzie. Ik denk omdat ik met een andere jongen heb gedanst. Met mijn verloofde wilde ik niet samen naar huis en gelukkig wilde die dansjongen mij thuis brengen. Op de hoek ben ik uitgestapt en vanaf hier is het nog maar een paar honderd meter naar huis. Maar daar kwam mijn verloofde al aan op de Mobylette. Hij was woedend, schold me uit en sloeg me hard in het gezicht. Meerdere keren. Zo ken ik hem niet, ik schrok enorm en was zelfs bang.”

De huisarts arriveert, bekijkt de wonden en adviseert om naar het ziekenhuis te gaan omdat hij vermoedt dat ze een gebroken neus heeft.

Brom stapt naar buiten en vraagt de verdachte naar zijn verhaal. Het komt ongeveer op hetzelfde neer met één verschil. “We zijn samen met de brommer gevallen vandaar het gewonde gezicht en ja ik was boos omdat ze met die jongen danste en ja ik heb tien flesjes bier gedronken.”

Hoe loopt het af?

Het meisje wordt door de huisarts naar huis gebracht met de mededeling om zich spoedig te melden in het ziekenhuis. De verdachte mag een nachtje afkoelen in de cel, mede ter veiligheid van het meisje. Twee dagen later meldt de verdachte zich samen met het meisje op het bureau en verklaart: “Ik heb spijt dat het zo gelopen is. Mijn vriendin heb ik in het ziekenhuis opgezocht, inderdaad een gebroken neus en ook nog de kaak. Toegegeven: ik heb haar geslagen, dat had nooit mogen gebeuren. In het gesprek heb ik gevraagd of ze mij wil vergeven en gezegd dat ik heel graag bij haar terugkom.” En wat zei je vriendin? “Ze zei dat ze op dit moment niemand anders heeft en dat ze het goed vindt dat ik bij haar blijf. We hebben ons weer verzoend. Ze trekt de aanklacht in.” Het meisje knikt naar Bromsnor die verbaasd is.